Al enige tijd verdiep ik me in autobiografisch schrijven ofwel schrijven over mijn eigen leven. Nu is dat nog niet zo gemakkelijk als het lijkt. Ik ontdek dat veel van mijn herinneringen globaal zijn en dat het lastig is om echt bepaalde momenten te beschrijven.
Drie kamers vol HERINNERINGEN
In het boek Op verhaal komen wordt uitgelegd hoe ons autobiografische geheugen werkt. Het wordt voorgesteld als een huis met drie kamers. In de eerste kamer ligt een enorme grote verzameling ansichtkaarten, het gaat om specifieke herinneringen. In de tweede kamer van ons geheugen liggen gebeurtenissen opgeslagen die niet gebonden zijn aan één bepaald tijdstip. De manier waarop we thuis Sinterklaas vierden met surprises en plagerige gedichten. Wanneer ik vertel over de keer dat ik een pop met echt haar krijg en dat ze Claudia heet, dan bevind ik me weer in de eerste kamer. Dat verhaal heb ik beschreven in de blog Vol verwachting klopt ons hart. Tot slot is er nog een derde kamer in ons autobiografisch geheugen, met herinneringen die verwijzen naar een bepaalde periode in ons leven. Bijvoorbeeld de jaren dat ik elke dag naar Vlaardingen naar de middelbare school fiets.
op zoek naar een specifiek moment
Wanneer ik bewust op zoek ga naar een specifieke gebeurtenis in mijn leven, kom ik eerst in de derde kamer met perioden. Ik zal dat hier demonstreren. Ik zoek naar een voorval uit mijn kleutertijd en denk aan de periode dat ik tot mijn vijfde jaar in de stad Groningen heb gewoond. Dan kom ik bij de tweede kamer van de algemene gebeurtenissen en vind ik de categorie: spelen met vriendinnetjes. Dan loop ik de eerste kamer in en ben ik in staat de ‘ansichtkaart’ te vinden die ik zoek.
de achterdeur
We wonen in een rijtjes huis in een wijk in Groningen. Ik heb een vast vriendinnetje Anneke, dat een jaar jonger is dan ik en drie huizen verder woont. We zitten op dezelfde kleuterschool. Naast ons woont nog een meisje, Jetty, bij haar mogen we nooit binnen spelen, omdat het dan vies wordt. Meestal speel ik met Anneke en soms spelen we met zijn drieën. Dat laatste is moeilijker omdat we dan iets moeten kiezen wat we alle drie willen en kunnen. Op een keer zijn we buiten op de stoep voor het huis aan het spelen. Jetty en ik bedenken iets wat we willen spelen maar zonder Anneke. Hoe komen we nu van haar af? Ik zeg tegen Jetty: ‘kom, rennen’. We rennen zo snel we kunnen om het blok huizen heen en via onze tuin bereiken we de achterdeur. Ik weet dat Anneke niet zo hard kan rennen, zij heeft iets aan haar benen en moet ’s nachts spalken dragen. Ik doe onze achterdeur open, laat Jetty binnen en doe dan de deur snel dicht en draai de knip die onder aan de deur zit naar beneden. Als Anneke even later aan de deurknop trekt, kan ze er niet in. Met Jetty ga ik boven spelen en Anneke druipt na een tijdje af.
levensthema
Op dit verhaal ben ik niet trots. Het is één van mijn weinige herinneringen aan mijn kleutertijd in Groningen. Het is een herinnering die gepaard gaat met een sterke emotie, in mijn geval schaamte. We noemen zo’n soort herinnering een identiteitsherinnering (self-defining memory). Het is een gebeurtenis die me nog helder voor de geest staat, ik zie de knip op de deur nog voor me en hoe Anneke niet begrijpend vergeefs aan de deurknop trekt. Het is me altijd bij gebleven omdat ik juist zo niet wil zijn. In het boek wordt uitgelegd dat het beschrijven van negatieve en schurende ervaringen kan helpen om vriendschap te sluiten met je verleden en voor de toekomst andere keuzes te maken.
mag ik meedoen?
Aan de ene kant is wat ik beschrijf een echt ‘kleuterthema’. Wanneer ik naar het programma Het geheime leven van vierjarigen kijk, dan zie ik dat in die fase de belangrijkste vraag is: ‘mag ik meespelen?’ Van dat antwoord hangt af of we ons op ons gemak gaan voelen in de groep. Aan de andere kant is dit thema een rode draad in mijn leven gebleven: wie hoort erbij, wie mag meespelen, wie wordt buiten gesloten. Aan welke kant van de deur sta ik op welk moment in mijn leven? Het autobiografisch schrijven wordt genoemd als een manier om in contact te komen met ‘een bron die wijzer is dan jezelf’. Dat is in mijn geval natuurlijk mooi meegenomen en kan me helpen om milder te kijken naar mezelf en anderen.
Ernst Bohlmeijer en Gerben Westerhof, Op verhaal komen, je autobiografie als bron van wijsheid, 2010.
Ik lees je blog en denk wat weet ik eigenlijk nog van mijn prille jeugd, niet veel dus kom ik tot de conclusie.
Mijn ouders waren conciërge in een grachtenpand met alleen kantoren om ons heen en nog een echtpaar met kinderen aan de overkant.
Met die kinderen speelde ik soms wel, maar ik was altijd buiten.
Maar wat ik daar deed weet ik eigenlijk niet meer.
Moet toch maar eens die drie kamers op ruimen.
Getriggered door dit blog vind ik ineens deze ‘ansichtkaart’
Ik ben 19 jaar en volg in Ermelo een opleiding tot verpleegkundige.
Mijn oma van moederskant lijdt aan dementie en noemt mij al vele jaren Leny of Mien, maar geen Ineke; wat mijn echte naam is.
Oma valt, breekt haar heup en belandt in een ziekenhuis. Omdat de verwachting is dat ze daar niet meer uit van zal herstellen en waarschijnlijk zal overlijden, zoek ik oma op om afscheid van haar te nemen. Ik loop een beetje bang en onzeker de deprimerende éénpersoonskamer binnen en zie mijn oma in het ziekenhuisbed liggen: ogen dicht, bleek, stil.
Ik loop naar haar toe en zeg voorzichtig: ‘Ha oma’ , en ik geef haar een kus op haar wang, ze doet haar ogen open en reageert blij verrast: ‘Ha Ineke, wat fijn dat je er bent. Hoe gaat het in Ermelo?
Zoveel jaren waarin ik meende dat ze mij niet meer herkende, dat ze niets meer wist en dan gebeurt er zoiets.
Tot op de dag van vandaag ervaar ik dat als een heel groot geschenk.
Dank dus Rita voor dit blog omdat het mij weer even terugbrengt naar dit voor mij heel waardevolle moment.
Prachtig verhaal…Het emotioneerde mij!
Wat een eerlijk verhaal over je vriendschap in je jeugd. Het zet me stil bij je vraag : wie wordt buiten gesloten, wie sluiten we buiten?
Ik was op een personeelsvergadering waar een collega ons vertelde hoeveel studenten met een functiebeperking we op onze opleiding hadden. Ze begon : zoveel studenten met autisme, zoveel met bipolaire stoornis….en zoveel met dyslexie. Ik schrok : ik heb zelf dyslexie en wilde niet in het rijtje staan van mensen met een functiebeperking.
Mijn reactie schokte mij en ik schaamde mij : Hoezo wilde ik daar niet bijhoren? Was er dan een “wij” en een “zij” groep? De “wij” groep die niets mankeert (en waar ik natuurlijk bij wil horen) en de “zij” groep die wel iets mankeert?
Mijn schaamte bracht me in beweging en heeft me in contact gebracht met studenten met die zogenaamde functiebeperking.